• ijs·co
  • In de betekenis van ‘ijsje’ voor het eerst aangetroffen in 1928 [1]
  • Samenstelling van ijs en 'co' van compagnie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ijsco ijsco's
verkleinwoord ijscootje ijscootjes

de ijscom [3]

  1. ijsje
    • Ik breng mijn weekend door met jou in Scheveningen.
      De zee is lauw, de lucht is blauw in Scheveningen.
      Daar kan je braaien in het zand,
      Met een ijsco in je hand,
      Zo samen aan het stille strand in Scheveningen.
      Louis Davids [4]
       
97 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[5]