ijsbeen
- ijs·been
- verbastering van het Latijns Ischia (heupgewricht) [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ijsbeen | ijsbenen |
verkleinwoord |
het ijsbeen o
- (anatomie) heupbeen, darmbeen, zitbeen, schaambeen
- (voeding) varkensham
- een koud been
- ▸ Van de wol worden dekbedden en voetzooltjes gemaakt. „Alpaca’s komen van oorsprong uit het Andesgebergte waar het ’s nachts heel koud is en overdag heel warm. Daar is hun vacht op aangepast.” Perfect spul dus voor mensen met ijsbenen en zweetvoeten.[2]
1.
- Het woord 'ijsbeen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijsbeen" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
61 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ ijsbeen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Gedumpte alpaca is weer gelukkig” (15 jan. 2018), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be