Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ijs·been
Woordherkomst en -opbouw
  • verbastering van het Latijns Ischia (heupgewricht) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord ijsbeen ijsbenen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het ijsbeeno

  1. (anatomie) heupbeen, darmbeen, zitbeen, schaambeen
  2. (voeding) varkensham
  3. een koud been
     Van de wol worden dekbedden en voetzooltjes gemaakt. „Alpaca’s komen van oorsprong uit het Andesgebergte waar het ’s nachts heel koud is en overdag heel warm. Daar is hun vacht op aangepast.” Perfect spul dus voor mensen met ijsbenen en zweetvoeten.[2]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[3]


Verwijzingen

  1. ijsbeen op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Gedumpte alpaca is weer gelukkig” (15 jan. 2018), De Telegraaf
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be