identiteitspapier

Nederlands

 
paspoort als identiteitspapier
Uitspraak
Woordafbreking
  • iden·ti·teits·pa·pier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord identiteitspapier identiteitspapieren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het identiteitspapiero

  1. een papier of bewijs waarmee iemand kan aantonen wie hij of zij is
    • „We registreren nogal wat pogingen van zogenoemde klanten om geld af te halen van een loket, zonder dat ze zich kunnen identificeren. Ofwel ze zijn hun identiteitskaart vergeten, ofwel ze hebben een tijdelijk identiteitspapier waar geen op foto op staat. Voor ons is het dan onmogelijk om te weten of ze inderdaad de persoon zijn die ze beweren te zijn”, verklaart woordvoerster Ulrike Pommée in Het Nieuwsblad.[2] 
    • De politie heeft in de nacht van zaterdag op zondag een einde gemaakt aan een illegale houseparty in Sint Philipsland (Zeeland). Twee feestvierders zijn aangehouden voor het bekrassen van een politiewagen en het niet laten zien van een identiteitspapier.[3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen