hypothese
- hy·po·the·se
- van Frans hypothèse, in de betekenis van ‘nog te bewijzen stelling’ voor het eerst aangetroffen in 1568 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hypothese | hypothesen hypotheses |
verkleinwoord |
de hypothese v
- veronderstelling of aanname waar je van uitgaat, zonder dat je zeker weet dat die juist is
- (wetenschap) hypothese, beredeneerde verklaring voor waarnemingen die door toekomstige waarnemingen zou kunnen worden weerlegd
- [2] afhankelijkheidshypothese, basishypothese, drempelhypothese, endosymbiontenhypothese, evolutiehypothese, hulphypothese, nevelhypothese, nulhypothese, onderzoekshypothese, uitgangshypothese, verklaringshypothese, werkhypothese
1.
- Het woord hypothese staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hypothese" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ hypothese op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "hypothese" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be