• hy·drau·lisch
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘waarbij van vloeistoffen gebruik gemaakt wordt’ voor het eerst aangetroffen in 1740 [1]
  • afgeleid van hydraulica met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hydraulisch hydraulischer
verbogen hydraulische hydraulischere
partitief hydraulisch hydraulischers -

hydraulisch [3]

  1. (natuurkunde) de hydraulica betreffend
  2. (techniek) gebruikmakend van vloeistofdruk
92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]