• huur·der
  • afgeleid van de werkwoordstam van huren met het achtervoegsel -der
enkelvoud meervoud
naamwoord huurder huurders
verkleinwoord huurdertje huurdertjes

de huurderm

  1. (economie) iemand of organisatie die tegen betaling iets mag gebruiken dat niet zijn eigendom is
     Hijzelf en vooral Oscar waren evenwel gelouterd als het ging om het hebben van winkeleigenaars als huurders.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be