• huur·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord huurster huursters
verkleinwoord

de huursterv

  1. (economie) een vrouw die iets huurt
    • Mejuffrouw Stamper, huurster van mevrouw Van Zeuren die haar de huur heeft opgezegd, deelt in een kort briefje mee dat zij aan de door Havinck voorgestelde gang van zaken (biezen pakken en wegwezen) geen medewerking zal verlenen. [1] 
    • De zoon van een van mijn huursters wil schilder worden, zit sinds de herfst in Wenen op school, wilde op de Hongaars-Oostenrijkse Academie voor Beeldende Kunst beginnen, maar werd niet toegelaten en gaat in plaats daarvan naar een privéschool. [2] 
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]
  1. Brouwers, Marja
    Havinck 1989 ISBN 90-234-2363-1 pagina 16
  2. Knausgard, Karl Ove
    Vrouw 2015 ISBN 978-90-445-3227-2 pagina 482
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be