[1]: Et hopp
Een sprong
[2]: Et hopp
De tafel van een springschans
[3]: Hopprenn (Hopp)
Schansspringen.
  • hopp
Naar frequentie 946

hopp

  1. hup
  • hei og hopp!
  • hopp fallera!

hopp

  1. gebiedende wijs van hoppe
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hopp     hoppet     hopp     hoppa
hoppene  
genitief   hopps     hoppets     hopps     hoppas
hoppenes  

hopp, o

  1. sprong
  2. (sport) de tafel van een springschans
  3. (sport) schansspringen, skispringen; skisprong
  4. (sport) een sprong over het paard (turnen)
  5. (sport) een afsluitsprong naar een gymnastische oefening
  6. (sport) een onderdeel in de waterskisport
  7. (sport) een sprong in het kunstrijden op de schaats
  8. (sport) een sprong in de jumping
  9. (sport) een sprong over een hindernis in de galopsport


  • hopp

hopp

  1. hup
  • hei og hopp!
  • hopp fallera!

hopp

  1. zwakke verbuiging gebiedende wijs van hoppe
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hopp     hoppet     hopp     hoppa  

hopp, o

  1. sprong
  2. (sport) de tafel van een springschans
  3. (sport) schansspringen, skispringen
  4. (sport) een sprong over het paard (turnen)
  5. (sport) een afsluitsprong naar een gymnastische oefening
  6. (sport) een onderdeel in de waterskisport
  7. (sport) een sprong in het kunstrijden op de schaats
  8. (sport) een sprong in de jumping
  9. (sport) een sprong over een hindernis in de galopsport


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hopp     hoppet     hopp     hoppen  
genitief   hopps     hoppets     hopps     hoppens  
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hopp     hoppet     -     -  
genitief   hopps     hoppets     -     -  
  1. sprong
  2. hoop