hooiland
  • hooi·land
enkelvoud meervoud
naamwoord hooiland hooilanden
verkleinwoord hooilandje hooilandjes

het hooilando

  1. (landbouw) een grasland dat gebruikt wordt om hooi van te oogsten
     Konstantin Levin, die naar het ploegen en naar het hooiland wilde gaan kijken, bood zijn broer aan, hem er in de cabriolet naartoe te brengen.[2]
     Buiten de wintermaanden gebruiken honderden boeren langs de Maas de grond voor de verbouw van bijvoorbeeld aardappelen en maïs en voor gras- en hooiland. De boeren betogen dat er geen onderscheid gemaakt moet worden tussen schade binnen en buiten de dijk.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron “Toch waterschadevergoeding voor Limburgse boeren in uiterwaarden” (7-08-2021), NOS