• hoofd·plaats
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdplaats hoofdplaatsen
verkleinwoord hoofdplaatsje hoofdplaatsjes

de hoofdplaatsv / m

  1. (regering) de belangrijkste plaats van een gebied, in het bijzonder de vestigingsplaats van het bestuur van een bepaald gebied (land, staat, deelstaat, kanton, provincie, district, gemeente en dergelijke)
    • Den Burg is de hoofdplaats van Texel. 
  2. meer in het algemeen een belangrijke plaats
    • Kent en Sussex waren de hoofdplaatsen van de ijzerindustrie. [2]