Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoofd·con·duc·teur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoofdconducteur hoofdconducteurs
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de hoofdconducteurm

  1. (spoorwegen) (beroep) iemand die tot taak heeft de trein veilig en op tijd te laten vertrekken, reizigers te informeren en vervoerbewijzen te controleren
Synoniemen

Meer informatie

Gangbaarheid