• hol·ogig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hologig hologiger hologigst
verbogen hologige hologigere hologigste
partitief hologigs hologigers -

hologig [1]

  1. met diepliggende ogen
     Ik staarde ze een tijdje hologig aan. Toen wist ik maar één antwoord.
    "Vraag dat maar aan je vader."
    [2]
51 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Seksen papa en jij weleens?'”, Het Parool
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be