hokken
- hok·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hokken |
hokte |
gehokt |
zwak -t | volledig |
- onovergankelijk (pejoratief) ongehuwd samenwonen
- in een hok stoppen, bij elkaar blijven, samenscholen
de hokken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord hok
- Het woord hokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hokken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[7] |
- ↑ hokken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ hokken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be