Nederlands

 
de hoepel van de hoepelrok
Uitspraak
Woordafbreking
  • hoe·pel·rok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoepelrok hoepelrokken
verkleinwoord hoepelrokje hoepelrokjes

Zelfstandig naamwoord

de hoepelrokm

  1. (kleding) een lange rok die door middel van een constructie met hoepels heel wijd uitloopt
    • Vanaf 20 februari is in het Rijks de tentoonstelling ’Catwalk’ te zien. Zes zalen vol kostuums en mode, van de 17de tot en met de 20ste eeuw. U ziet zeldzame kledingstukken uit de 17de eeuw, japonnen van kleurrijke Franse zijde, frivole 18de-eeuwse mannenpakken, extreme hoepelrokken uit de 19de eeuw, en 20ste-eeuwse haute couture van Christian Dior en Yves Saint Laurent.[2] 
    • Meisjes werden met poppen en het poppenhuis Kindervreugd voorbereid op het leiden van een huishouden. Jongens gingen al jong mee op jacht, kregen boks- en schermlessen om zich te kunnen verweren en leerden met een miniboerderij hoe een landgoed moest worden beheerd. Hun deftige kleding zat niet altijd even aangenaam. Hoe dit voelde, kunnen jonge museumbezoeksters aan den lijve ervaren door een korset of een hoepelrok aan te passen. Bij de jongens wil de rondleidster wel even met haar knokkels over je ruggengraat gaan om te controleren of je wel mooi rechtop zit.[3] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 19 feb. 2016
  3. de Telegraaf THEA DETIGER 03 jun. 2013
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be