• hie·hocke
  • Ontleend aan het Duitse woord  hinhocken ww 
  • Afleiding van het Pennsylvania-Duitse woord  hocke ww  met het voorvoegsel hie-
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie hiehocke/vervoeging
onbepaalde
wijs
hiehocke
verleden
tijd
(ich bin) hieghockt
voltooid
deelwoord
hieghockt
enkelvoud meervoud
1e persoon ich hock hie mir / mer hocke hie
2e persoon du hockscht hie dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
hockt hie
hocket hie
hocke hie
hockt hie
hocke hie
hocke hie
3e persoon er hockt hie sie hocke hie
sie hockt hie
es hockt hie
  1. wederkerend gaan zitten, zich neerzetten
(hulpwerkwoord:  sei ww )
  1. «Dann kann ich mich in mei Kich mit en Koppche Kaffi hiehocke un die Veggel watsche.»
    Dan kan ik in mijn keuken gaan zitten en naar de vogels kijken.

hiehocke + datief

(hulpwerkwoord:  sei ww )
  1. overgankelijk iemand placeren (iemand een plaats toewijzen)