• her·kan·sing
enkelvoud meervoud
naamwoord herkansing herkansingen
verkleinwoord

de herkansingv

  1. een extra mogelijkheid om een succes te behalen nadat dit eerder mislukt is
    • Maar de liefde is van korte duur. Hari wil een herkansing, volgend jaar, als hij hersteld is, en niet in de gevangenis zit, maar dat zegt hij er natuurlijk niet bij. „I will knock you the fuck out”, bitst hij Verhoeven toe. „Let’s do it baby”, zegt de wereldkampioen. De spanning is alweer terug van nooit weggeweest. [2] 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Dennis Meinema 12 december 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be