• her·kan·sen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
herkansen
herkanste
herkanst
zwak -t volledig

herkansen [1]

  1. overgankelijk een examen of test opnieuw afleggen in de hoop van een betere uitkomst
    • Het is niet op alle faculteiten aan de RUG mogelijk voor studenten om een voldoende te herkansen. 


100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]