• heng·stig
  • afleiding van hengst met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hengstig hengstiger hengstigst
verbogen hengstige hengstigere hengstigste
partitief hengstigs hengstigers -

hengstig [1]

  1. van een vrouwelijk paard dat ze in de vruchtbare periode is en bereid is tot paring
    • De ranke, lichtbruine ruin glanst. Hij staat bij merrie Irma (21) en ruin Quido (25). „Quido – hé, grote vriend – is niet bij hem weg te slaan. En Irma is zelfs wat hengstig”, lacht De Groot. „Alsof ze al jaren bij elkaar staan!” [2] 
    • ,,Paarden kunnen heel rare dingen doen. Vooral merries die hengstig zijn, of die concurreren om een hengst, willen elkaar nog wel eens verwonden. Het zijn krengerige dames onder elkaar. [3] 
    • Schellekens-Bartels had haar handen vol aan Sunrise, die in Las Vegas last kreeg van haar hormonen en hengstig werd. „Ik merkte bij het losrijden al dat Sunrise niet in goede doen was”, aldus de amazone wier kür door pianist Wibi Soerjadi was gecomponeerd. „Ik heb er daarom een alles-of-nietsrit van gemaakt. Ik heb alles gegeven en zeer gedreven gereden. Dat het niet mijn beste rit was moge duidelijk zijn, maar ik ben tevreden over de uitkomst.” [4] 


88 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[5]