• wil·lig
vervoeging van
willigen

willig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van willigen
    • Ik willig. 
  2. gebiedende wijs van willigen
    • Willig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van willigen
    • Willig je? 
88 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[3]