Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wil·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen willig williger willigst
verbogen willige willigere willigste
partitief willigs willigers -

Bijvoeglijk naamwoord

willig

  1. volgzaam, bereid, gehoorzaam
  2. levendig
  3. (fysiologie) (landbouw) op zoek naar een partner om mee te paren
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
willigen

willig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van willigen
    • Ik willig. 
  2. gebiedende wijs van willigen
    • Willig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van willigen
    • Willig je? 

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen