Hekeling van de menselijke dwaasheden
  • he·ke·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord hekeling hekelingen
verkleinwoord

de hekelingv

  1. het spottende verwijt dat men iemand maakt
    • Al schrijvende bracht Erasmus iets anders voort dan een hekeling van misstanden, of liever gezegd, iets meer, want een hekeling van misstanden kan men er ook in lezen. [2] 
63 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]