hekeling
- he·ke·ling
- Naamwoord van handeling van hekelen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hekeling | hekelingen |
verkleinwoord |
de hekeling v
- het spottende verwijt dat men iemand maakt
- Al schrijvende bracht Erasmus iets anders voort dan een hekeling van misstanden, of liever gezegd, iets meer, want een hekeling van misstanden kan men er ook in lezen. [2]
1. het spottende verwijt dat men iemand maakt
- Het woord hekeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hekeling" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ H.A. Gomperts (1969)– [tijdschrift] Tirade Onder mijn mantel dood ik de koning (Predikatie over de satire)
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be