• hecht·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord hechtheid
verkleinwoord

de hechtheidv

  1. de betrouwbaarheid en stevigheid van iets of iemand, ook in figuurlijke zin
    • De hechtheid in de club mag enigszins opmerkelijk genoemd worden. De helft van de leden komt namelijk van buiten Boekelo, zo leert een blik op de ledenlijst waar onder meer Almelo, Haaksbergen, Hengelo en Enschede op voorkomen. [2] 
    • Volgens wethouder Tom Vleerbos van de gemeente Tubbergen heeft de goede score van Vasse te maken met de hechtheid van de samenleving. „Ik denk dat in Noordoost-Twente de naoberhulp nog een belangrijke rol speelt. Er leeft sterk het gevoel dat je wat voor een ander over moet hebben.” [3] 
94 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]