havoleerling
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: havoleerling (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhavoˌlerlɪŋ / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- ha·vo·leer·ling
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van havo zn en leerling zn , aaneengeschreven volgens spellingregel 6.H
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | havoleerling | havoleerlingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de havoleerling m
- (onderwijs) iemand die havo-onderwijs volgt
- ▸ Fatima Bakhaeva sloot haar examenperiode vandaag af met Russisch. Ze vond het examen een makkie en gokt op een 9. Geen tien, want er zal vast wel een slordigheidsfoutje in zitten, zegt de havoleerling van het Christelijk Lyceum Apeldoorn.[1]
- ▸ Bij het eindexamen aardrijkskunde hebben 23 havoleerlingen een aantal vragen gekregen die voor vwo'ers bedoeld waren. De fout is afgelopen donderdag door een school gemaakt, schrijft het AD. De naam van de school is niet bekendgemaakt. Door deze fout moet nu in allerijl het landelijk examen aardrijkskunde voor het vwo worden aangepast.[2]
Schrijfwijzen
- havo-leerling (officiële spelling tot 2006)
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van havoleerlinge
- mavoleerling, vmbo-leerling, vwo-leerling
Gangbaarheid
- Het woord 'havoleerling' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Examens voorbij: 'Ik ben echt toe aan vakantie'” (24-05-2017), NOS
- ↑ Weblink bron “23 havoleerlingen kregen verkeerde examen, nu moeten 14.000 examens worden aangepast” (16 mei 2022), NOS