havo
- ha·vo
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | havo | - |
verkleinwoord | - | - |
het havo o
- (onderwijs), (letterwoord), (afkorting) de afkorting voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een Nederlandse onderwijsvorm na de lagere school
- Hij volgt al drie jaar havo.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | havo | havo's |
verkleinwoord | havootje | havootjes |
- een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs
- Ik heb op een havo gezeten.
- Het woord havo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "havo" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be