Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·vo·di·plo·ma
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord havodiploma havodiploma's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het havodiplomao

  1. diploma dat iemand krijgt als hij zijn havo-examen haalt
    • Na het halen van het havodiploma ging hij door met studeren. 

Gangbaarheid