haren
- ha·ren
- In de betekenis van ‘een zeis scherpen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1343 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
haren |
haarde |
gehaard |
zwak -d | volledig |
haren [2]
- onovergankelijk haar verliezen [3]
- Wat is de hond weer aan het haren
- overgankelijk (landbouw) een zeis of zicht scherpen (met een haarhamer en haarspit) [4] [5]
stellend | |
---|---|
onverbogen | (alleen attributief) |
verbogen |
haren [6]
- gemaakt van haar
de haren mv
- Het woord haren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "haren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[7] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "haren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ haren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be