• ha·pe·rend
vervoeging van: haperen
verbogen vorm: haperende

haperend

  1. onvoltooid deelwoord van haperen
    • Inspannend, ook voor de mevrouw naast me. Haar gebeurt wat ik zelf nog heb weten te verijdelen: er ontsnapt samengeperst gas uit haar hard werkende lichaam. De start is haperend maar de solo werkt zich op tot een snerpende finale. [1] 


stellend vergrotend overtreffend
onverbogen haperend haperender haperendst
verbogen haperende haperendere haperendste
partitief haperends haperenders -

haperend

  1. tijdelijk niet of slecht functionerend
    • Terwijl het faillissement naderde, werd het Amsterdamse ziekenhuis MC Slotervaart deze zomer opgeschrikt door een calamiteit met een haperende pieper. De reanimatieapparatuur arriveerde pas na 12 minuten bij een patiënt in nood, die overleed. Er loopt nog een onderzoek. [2] 
    • De nieuwjaarsborrel, het moment om al je collega’s een mooi 2019 te wensen. Daar sta je dan, met het hele kantoor in de bedrijfskantine gepropt. Allemaal bekende gezichten, maar hoe ze heten? De naam van die man van ICT? Geen idee, ook al helpt hij je elke maand met je haperende computer. Die vrouw van sales… dat is Marianne. Nee, Mirjam. Of toch Manon? [3] 


  1. Tubantia Egbert Jan Riethof> 24-06-18, De scheet in het buik-spierklasje
  2. Tubantia Malika Sevil en Bas Soetenhorst 21-12-18 Patiënt MC Slotervaart overleden na haperen van pieper
  3. Tubantia Priscilla van Agteren 10-01-19 Bang om namen van collega's te verwarren bij de nieuwjaarsborrel? Zo onthoud je ze wel