• half·har·tig
  • Samenstellende afleiding van half en hart met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen halfhartig halfhartiger halfhartigst
verbogen halfhartige halfhartigere halfhartigste
partitief halfhartigs halfhartigers -

halfhartig

  1. zonder al te veel overtuiging of inzet
    • Hij deed een halfhartige poging om van het roken af te komen. 
86 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be