• half·droog
stellend
onverbogen halfdroog
verbogen halfdroge
partitief halfdroogs

halfdroog

  1. nauwelijks nog vochtig na uitdampen
     Schelfhout had zichtbaar plezier in het schilderen van wolken. Met een halfdroog penseel veegde hij losjes die vederlichte watten bij elkaar, maar intussen gaf hij ze wel precies de juiste kleur of het juiste kleurverloop.[1]
     In zijn werkplaats rolt Jaap Bergisch een klomp witte klei tot een plak ter dikte van twee geleideplankjes en snijdt er een tegel van tien bij tien centimeter uit. Daarin drukt hij een stempel van een tweekoppige adelaar, gefiguurzaagd naar een 14de eeuws Engels voorbeeld en op een plankje geplakt. (…) In een andere witte gestempelde tegel, inmiddels halfdroog, giet hij een mengsel van witte klei, water, en mangaanoxide die het slib donkerbruin kleurt. Nadat het water is verdampt moet dat nog een keer om de stempelindruk vol te krijgen. Bij een derde tegel schraapt Bergisch met een mes de slibresten weg tot het stempelpatroon zich haarscherp aftekent: een 11de eeuwse Franse techniek die in de 12de en 13de eeuw naar Engeland en de Lage Landen migreerde, is weer terug in Nederland.[2]
  2. (oenologie) met een smaak die niet zoet is, zonder dat het zuur gaat overheersen
     Het glas wijn is halfdroog en ook dat voert ons terug in de tijd.[3]
  1.   Weblink bron
    Gijsbert van der Wal
    “Heuvels, knoestige eiken en avondlucht” (31 maart 2011) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Michiel Hegener
    “Doorleefde vloeren” (25 januari 2005) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Joep Habets
    “Lekker niets veranderd” (10 februari 2007) op nrc.nl