• hage·plan·te
Naar frequentie zeldzaam
m / v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hageplante     m: hageplanten
v: hageplanta  
  hageplanter     hageplantene  
genitief   hageplantes     m: hageplantens
v: hageplantas  
  hageplanters     hageplantenes  

hageplante, m / v

  1. (tuinbouw), (tuinieren) tuinplant
    «Rosen er fortsatt hageplante nummer én i Norge med 1 ,5 til to millioner omsatte eksemplarer hvert år.»
    De roos is nog steeds de nummer één tuinplant in Noorwegen met 1,5 tot twee miljoen verkochte exemplaren per jaar.


  • hage·plan·te
m enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hageplante     hageplanten     hageplantar     hageplantane  
v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hageplante     hageplanta     hageplanter     hageplantene  

hageplante, m / v

  1. (tuinbouw), (tuinieren) tuinplant