• gulp
  • In de betekenis van ‘dikke straal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1588 [1]
  • In de betekenis van ‘split in broek’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1829 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gulp gulpen
verkleinwoord gulpje gulpjes

de gulpv / m

  1. een door een strook stof afgesloten opening aan de voorzijde van een broek van de man, bedoeld om het plassen te vergemakkelijken
    • Je gulp staat open! 
     Daarna maakte ik gebruik van hun verbazing, schudde mijn hoofd en zei iets als dat die rechtse stoot niet veel voorstelde, draaide me snel om, sloeg mijn arm om Vleugelmoer heen, die net zijn gulp dichttrok, en leidde hem naar de uitgang.[2]
  2. een plotseling binnenkomende straal of golf water
    • Als je een gulp zeewater inslikt is dat niet lekker, maar je gaat er niet dood van. 
vervoeging van
gulpen

gulp

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gulpen
    • Ik gulp. 
  2. gebiedende wijs van gulpen
    • Gulp! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gulpen
    • Gulp je? 
99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]