grootspraak
- Geluid: grootspraak (hulp, bestand)
- groot·spraak
- samenstelling van groot en spraak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grootspraak | |
verkleinwoord |
de grootspraak m
- opschepperij, bluf, dikdoenerij, jezelf belangrijker maken dan je bent
- De visser vertelde in beeldende taal over zijn gevangen vis van meer dan 1 meter lengte maar het bleek alleen maar grootspraak te zijn.
1.
- Het woord grootspraak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grootspraak" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be