• groot·spraak

degrootspraakm

  1. opschepperij, bluf, dikdoenerij, jezelf belangrijker maken dan je bent
    • De visser vertelde in beeldende taal over zijn gevangen vis van meer dan 1 meter lengte maar het bleek alleen maar grootspraak te zijn. 
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be