• grond·zeil
enkelvoud meervoud
naamwoord grondzeil grondzeilen
verkleinwoord grondzeiltje grondzeiltjes

het grondzeilo

  1. een plastic zeil dat op de grond onder een tent ligt om te zorgen dat het in de tent niet vuil of nat wordt
    • De volgende ochtend om halfacht brak ik de tent af en borstelde het grondzeil schoon. Valeska pakte de wagen in, haar gezicht stond star. We raceten linea recta naar het noorden. Recht de stormwolken in.[2] 
    • In tien dagen is het land tussen de weg naar Musselkanaal en de hekken van asielzoekerscentrum Ter Apel uitgegroeid van een groenstrook tot een dorp. Meer dan honderd vluchtelingen slapen hier in legertenten, koepeltentjes of onder stukken grondzeil dat tussen de bomen is gespannen. Aan de rand staat een rij toiletcabines, onder het hek van het asielzoekerscentrum door loopt een tuinslang naar een tappunt met zes kranen. Twee vrouwen wassen er op deze Hemelsvaartsdag pannen af.[3]  
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Valens, Anton
    Het compostcirculatieplan 2016 ISBN 978-90-254-4685-7 pagina 228
  3. Volkskrant IRENE DE POUS 18 mei 2012
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be