groenteteler
- groen·te·te·ler
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | groenteteler | groentetelers |
verkleinwoord |
de groenteteler m
- (beroep) (tuinbouw) iemand die groentes verbouwt
- ▸ Er zijn steeds meer boeren die de erwten laten voor wat ze zijn, zegt Jan Roefs. Hij is zelf groenteteler in Noord-Brabant en verbonden aan land- en tuinbouworganisatie LTO. "We zien een verschuiving van Nederland naar België en Frankrijk. In Frankrijk telen die boeren heel veel graan en erwten passen daar beter bij qua bodemziektes."[2]
- ▸ Voor de groenteteler is het vooral ook een middag waarop hij zijn enthousiasme en zijn kennis kan overbrengen op de gasten.[3]
1. iemand die groentes verbouwt
- Het woord groenteteler staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Doperwt verliest terrein op Nederlandse akkers” (28-07-2017), NOS
- ↑ Weblink bron Gerard Menting“Genieten van Winterswijkse sterrenmaaltijd in kas” (30-09-2018), Tubantia