Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • griep·prik
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord griepprik griepprikken
verkleinwoord griepprikje griepprikjes

Zelfstandig naamwoord

de griepprikm

  1. (medisch) een injectie met een vaccin tegen het griepvirus
    • Heb je je griepprik al gehad? 
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid