grensloos
- grens·loos
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | grensloos | grenslozer | grensloost |
verbogen | grensloze | grenslozere | grenslooste |
partitief | grensloos | grenslozers | - |
grensloos [1]
- geen einde hebbend, onbeperkt ver uitgestrekt
- Maar Nederland heeft zich verplaatst in het luchtruim en nu blijkt dat het eertijds grensloos luchtgebied te klein is. [2]
- mateloos groot, eindeloos lang
- Gezien vooral de kracht van Tungsram, lijkt de hoop op het bereiken van de tweede ronde echter op grensloos en ongefundeerd optimisme. [3]
- waar men zich ongehinderd naar andere landen kan verplaatsen
- Laten we van Europa een grensloos continent maken. [4]
- heel erg
- In aansluiting bij de krasse termen die Thorbecke in de Kamer had gebezigd trok Brouwer tegen Van Halls ‘parasitische politiek’ van leer met een felheid die zelfs mederedacteuren gnuivend als ‘grensloos brutaal’ beschouwden. [5]
- Het woord grensloos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "Uit Nederland. A.V.R.O." in: De Volksvriend jrg. 56 nr. 33 (19 juni 1930); p. 8 kol. 5; geraadpleegd 2016-04-19
- ↑ Annema, S."Europacupdebuut Olympus tegen Post Wien" in: Leeuwarder Courant jrg. 234 nr. 164 (15 juli 1985); p. 13 (LC Sport 1) onderaan; geraadpleegd 2016-04-19
- ↑ Poetin, V.geciteerd in: Poetin waarschuwt Europa voor terrorisme (31 oktober 2005) op website: AD.nl; geraadpleegd 2016-04-19
- ↑ Aerts, R.De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids. (1997) Meulenhoff, Amsterdam; ISBN 9029051884; p. 193; geraadpleegd 2016-04-19