Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grens·kan·toor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grenskantoor grenskantoren
verkleinwoord grenskantoortje grenskantoortjes

Zelfstandig naamwoord

het grenskantooro

  1. kantoor van de douane aan de landsgrenzen
     Het is al meer dan zeven maanden geleden dat ik die hand op mijn schouder voelde. "Wilt u even meekomen", sprak een agent bij het grenskantoor op Istanbul Atatürk Airport. Er stond een mededeling achter mijn naam. "Turkije is voor u verboden", legde een agent na uren wachten in het grenskantoor uit. "U bent een veiligheidsprobleem."[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “De worsteling van Bram Vermeulen” (21 oktober 2013), NOS