grauwheid
- grauw·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grauwheid | |
verkleinwoord |
de grauwheid v
- het grauw, grijs, monotoon en saai zijn
- Met zijn broer Mich zong hij elke aflevering over de grauwheid van de maandag die komen zou.[1]
- Twee dagen met mooie berichten uit Twekkelerveld. Het zet je aan het denken: Twekkelerveld, de wijk met het zo dorpse karakter, waar kunstenaars de grauwheid doorbreken en verstandelijke gehandicapten zorgen dat boeken gelezen (kunnen) worden, hartstikke leuk. Hoewel... Iets past er niet in het plaatje.[2]
- Het woord grauwheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grauwheid" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ de Standaard 9 DECEMBER 2017
- ↑ Tubantia 26-AUGUSTUS-2010
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be