Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kleur·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kleurloosheid kleurloosheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kleurloosheidv

  1. het kleurloos zijn
    • De kleurloosheid van de bescheiden pubers zorgde ervoor dat ze niet opvielen in de klas. 
Synoniemen
  1. onopvallend, grijs

Gangbaarheid