Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grap·pen·ma·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grappenmaker grappenmakers
verkleinwoord grappenmakertje grappenmakertjes

Zelfstandig naamwoord

grappenmaker m

  1. iemand die grappen en grollen maakt, een komiek
    • Een nar of hofnar is de officiële grappenmaker aan het hof van een vorst of bij een rederijkerskamer. 
Synoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be