1. Zelfportret van de graficus S. Jessurun de Mesquita  
  • gra·fi·cus
  • afgeleid van grafiek met het achtervoegsel -icus [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord graficus grafici
verkleinwoord

de graficusm

  1. (beroep) (schilderkunst) iemand die tekeningen maakt die gedrukt kunnen worden
    • Gordijn werd opgeleid aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten en de Vrije Academie in Den Haag, zijn geboortestad, en exposeerde in 1957 voor het eerst, vooral tekeningen. Drie jaar later - in 1960 - vertrok hij naar Amsterdam. In de jaren die volgde [sic!] was hij naast schilder en graficus ook werkzaam als decor- en kostuumontwerper voor toneelgezelschappen. Van 1969 tot 1987 was hij docent aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam.[3] 
    • De Britse klassieker Alice in Wonderland en het werk van de Nederlandse graficus M.C. Escher blijken een gouden combinatie. Ideaal voor een kerstvoorstelling.[4]  
  2. werknemer in een drukkerij
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. graficus op website: Etymologiebank.nl
  3. NRC 26 mei 2017
  4. Volkskrant MIRJAM van der Linden 23 december 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be