gozer
- go·zer
- Leenwoord uit het Jiddisch, in de betekenis van ‘Bargoens: kerel’ voor het eerst aangetroffen in 1906 [1]
- Herkomst: Bargoens [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gozer | gozers |
verkleinwoord | gozertje | gozertjes |
de gozer m
- (Jiddisch-Hebreeuws), (informeel), (jongerentaal) vent, kerel
- Kom op gozer, je kan het!
- Het woord gozer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gozer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "gozer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be