• go·rig
  • afleiding van goor met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gorig goriger gorigst
verbogen gorige gorigere gorigste
partitief gorigs gorigers -

gorig [1]

  1. vies, smerig, stinkend
     Dit is geen chocoladefabriek, wordt snel duidelijk. Zurig en gorig ruikt het op het terrein van de Amsterdamse riolering. Eigenlijk is er maar één passende omschrijving: er hangt een schijtlucht hier.[2]
  2. vrekkig, gierig
46 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Marc Kruyswijk
    “Van Amsterdamse poep en pies tot mest voor gazon” (30 september 2013), Het Parool
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be