gorig
- go·rig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gorig | goriger | gorigst |
verbogen | gorige | gorigere | gorigste |
partitief | gorigs | gorigers | - |
gorig [1]
- vies, smerig, stinkend
- ▸ Dit is geen chocoladefabriek, wordt snel duidelijk. Zurig en gorig ruikt het op het terrein van de Amsterdamse riolering. Eigenlijk is er maar één passende omschrijving: er hangt een schijtlucht hier.[2]
- vrekkig, gierig
- Het woord gorig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gorig" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
54 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Marc Kruyswijk“Van Amsterdamse poep en pies tot mest voor gazon” (30 september 2013), Het Parool
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be