• go·ma·rist
  • naar Franciscus Gomarus (1563-1641) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gomarist gomaristen
verkleinwoord

de gomaristm

  1. (religie) aanhanger van Franciscus Gomarus; streng Calvinist; iemand die gelooft in de predestinatie
     In de Bijbel staat die prachtige, ware zin: „Wie niet liefheeft kent God niet, want God is liefde.” Laten we dat elkaar gunnen, of je nu vrijzinnig of orthodox bent, arminiaan of gomarist, protestant, katholiek of atheïst, lhbti’er of hetero.”[2]
     Ik ben een fervente gomarist en de synode is voor mij een feest. Maar ik verdien mijn brood in een drukkerij en ik houd van mijn vak. Nu lijkt de synode opeens een streep door onze rekening te halen.[3]
29 % van de Nederlanders;
22 % van de Vlamingen.[4]
  1. gomarist op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “‘Roze’ ode aan de Dordtse synode” (15-03-2019), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    Burgh Liebaert
    “Synodael journael (VII): De synode is voor mij een feest” (28-11-2018), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be