• re·mon·strant
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘lid van protestants kerkgenootschap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1618 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord remonstrant remonstranten
verkleinwoord remonstrantje remonstrantjes

de remonstrantm

  1. een Nederlandse calvinist die in de 17e eeuw volgeling van Arminius was
    • In het christendom speelden remonstranten een grote rol.