glitter
- glit·ter
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘fonkeling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1966 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | glitter | glitters |
verkleinwoord | glittertje | glittertjes |
- klein glimmend papiertje, vooral gebruikt bij wijze van decoratie
- De meisjes waren helemaal opgedoft voor de glitter- en glamourparty.
- Het woord glitter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glitter" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "glitter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
glitter | glitters |
glitter
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to glitter |
he/she/it | glitters |
verleden tijd | glittered |
voltooid deelwoord |
glittered |
onvoltooid deelwoord |
glittering |
gebiedende wijs | glitter |
glitter
- onovergankelijk glanzen, glimmen, glinsteren, schitteren
- onovergankelijk aantrekkelijk zijn