• glin·ste·rend
vervoeging van: glinsteren
verbogen vorm: glinsterende

glinsterend

  1. onvoltooid deelwoord van glinsteren
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen glinsterend glinsterender glinsterendst
verbogen glinsterende glinsterendere glinsterendste
partitief glinsterends glinsterenders -

glinsterend [1]

  1. van een voorwerp dat het licht helder weerkaatst
    • Van eerdere verkiezingen heb ik de gewoonte overgehouden het tv-geluid uit te zetten. Je hoort niets, maar doorziet des te meer. Het glinsterend oogwit van een satanisch-verongelijkte Krol. De doffe machteloosheid in de mondhoeken van Rutte tegenover de Groningers. Het kiespijnlachje van een gekrenkte Roos bij Jinek. Grondstof voor memes en gifjes. [2] 
     Hij was op zijn best als hij de oorlog zelf beschreef, met zoeklichten die als vuurvliegjes door de nacht gleden, een vliegtuig dat danste als een mooie vlinder of een glinsterende libel.[3]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Christiaan Weijts 10 maart 2017
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be