giftslang
- gift·slang
- samenstelling van gift zn en slang zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | giftslang | giftslangen |
verkleinwoord | giftslangetje | giftslangetjes |
- (verouderd) (reptielen) een giftige slang
- James tuimelde achteruit, week terug, alsof hij door een giftslang gebeten was. [1]
- gifslang (in tweede helft 20e eeuw meer gangbaar geworden uitspraakvariant)
1. zie: gifslang
- Het woord giftslang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Dekker, M.De wereld heeft geen wachtkamer. (1949) Internationale Uitgeversmaatschapij ‘Het Wereldvenster’, Amsterdam; p. 37; geraadpleegd 2019-12-16