• ge·zien
  • vervoeging van zien: de stam met omvoegsel ge- -en
  • als voorzetsel voor het eerst aangetroffen in 1921 [1]
vervoeging van: zien…
verbogen vorm: geziene

gezien

  1. voltooid deelwoord van zien
     Volgens Rico Luman, sectoreconoom transport en automotive van ING, moeten de heffingen ook niet gezien worden als een middel om Chinese auto's van de Europese markt te weren. "In het Verenigd Koninkrijk zijn er geen heffingen op Chinese auto's en daar zie je een nog grotere groei van Chinese auto's. Het werkt eerder als een kleine rem dan als een blokkade."[2]
     Waarom had ik geen donder gehoord of bliksem gezien tijdens mijn tocht omhoog?[3]

gezien [4] [5]

  1. geacht, in aanzien
  • Mij niet gezien.
Dat ga ik niet doen, daar ga ik niet aan beginnen, dat is niets voor mij

gezien [6]

  1. met het oog op, rekening houdend met
  • naar aanleiding van
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[7]