• ge·streng
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘streng, onverbiddelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1620 [1]
  • afgeleid van streng met het voorvoegsel ge- [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen gestreng gestrenger gestrengst
verbogen gestrenge gestrengere gestrengste
partitief gestrengs gestrengers -

gestreng [3]

  1. (formeel) streng, onverbiddelijk
     Ik keek. De gestrenge gevels met de arcades stuurden de blik met majesteitelijk gezag in de richting van de basiliek van San Marco, die met haar koepels en ronde vormen een bubbelend en bijna buitenaards contrast vormde met het wereldse machtsvertoon van het plein.[4]
70 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[5]