Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoog·edel·ge·streng
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen hoogedelgestreng
verbogen hoogedelgestrenge
partitief hoogedelgestrengs

Bijvoeglijk naamwoord

hoogedelgestreng

  1. (formeel) (Nederland) aanspreekvorm van een lid van de Staten-Generaal, commissaris van de Koning, burgemeester van een provinciehoofdstad, rijksambtenaar in de rang vanaf referendaris tot en met secretaris-generaal, hoofdofficier bij de krijgsmacht, lid van de Raad van State of de Algemene Rekenkamer, oud-minister of gezant
     U moet weten dat bij het aanschrijven van echtparen de vrouw automatisch de titulatuur krijgt die bij haar man hoort. (…) En bij getrouwde of samenwonende homo`s (m/v) is de titulatuur strikt persoonsgebonden. Hier zijn combinaties mogelijk als `hoogedelgestrenge heer A` plus `meneer B`.[2]
     Afschaffing van deze titulatuur zou een steuntje in de rug betekenen van hen die zich afvragen of het geen overleefde traditie is anderen weledel, weledelgeboren, weledelgestreng. hoogedelgestreng, hooggeleerd, weledelzeergeleerd of slechts edelgeleerd te noemen.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ewoud Sanders
    “Edelgrootachtbare” (2 januari 2006) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron “Regering denkt over soberder titulatuur” (7 januari 1977) op nrc.nl